Bestaat er al zes jaar een equivalent van “De slinger van Foucault”; wíst ik dat niet eens! Alleen al de uitzonderlijke manier waarop Scarlett Thomas (Groot-Brittannië, 1972, docent Engelse literatuur en creative writing aan de universiteit van Kent, 2001: opgenomen in de lijst ‘UK’s 20 Best Young Writers’ van The Independent on Sunday, 2002: winnaar Elle Style Award) haar hoofdpersoon in de thriller “De verdwijning van Thomas Lumas” voorstelt: “… ‘Hallo Ariel,’ mompelt hij wanneer ik naast hem kom staan. Max mompelt altijd. Niet op een verlegen manier, maar alsof hij je vertelt wat je ervoor over moet hebben om je ergste vijand uit de weg te laten ruimen, of hoeveel je moet betalen om een paardenrace te beïnvloeden. Vindt hij me aardig? Ik denk dat hij me niet vertrouwt, maar waarom zou hij ook? Ik ben relatief jong, nog vrij nieuw in de vakgroep en ik lijk ambitieus, ook al ben ik dat niet. Ik heb ook lang rood haar en sommige mensen zeggen dat ik er afschrikwekkend uitzie. (Vanwege mijn haar? Iets anders?) Mensen die niet zeggen dat ik er afschrikwekkend uitzie, zeggen soms dat ik ‘vreemd’ of ‘onbetrouwbaar’ overkom. Een van mijn vorige huisbewoners zei dat hij nooit met mij op een onbewoond eiland zou willen komen te zitten, maar hij zei niet waarom…”. Aangenaam.
Gedachte-experimenten
Na een lezing over de onbekende 19de eeuwse auteur Thomas E. Lumas haalt professor Burlem boekengek Ariel Manto over een proefschrift te schrijven over ‘gedachte-experimenten’. Een onderwerp waar ze maandelijks een column over schrijft. Werk waar ze net van kan leven. Dat gaat op deze manier: “… ‘Ik concentreer me een maand lang op bijvoorbeeld Samuel Butler (ook een Victoriaanse schrijver) en dan zoek ik een link tussen hem en een volgend voorwerp. Mijn column heet “vrije associatie”. Ik ben drie jaar geleden begonnen met de oerknal.’ Burlem lacht. ‘En waar heeft dat toe geleid?’ ‘De eigenschappen van waterstof, de snelheid van het licht, relativiteit, kwantummechanica, de waarschijnlijkheidstheorie, Schrödingers kat, de golffunctie, licht, de luminifere of lichtdragende ether – mijn favoriete onderwerp – experimenten, paradoxen…’ ‘Dus je bent wetenschapper? Begrijp je dat allemaal?’ Ik lachte. ‘O, nee. Helemaal niet. Ik wou dat dat zo was. Ik had waarschijnlijk niet met de oerknal moeten beginnen, maar dat gebeurt als je dat wel doet. Op een gegeven moment kwam ik via kunstmatige intelligentie op Butler terecht en nu ben ik dus met Lumas bezig. Terwijl ik aan het ene onderwerp werk, bepaal ik wat het volgende wordt, zodat ik alle boeken vast kan bestellen…”. En even verder: “…’Ik denk dat mijn probleem is: ik wil alles weten.’ Ik moet wel dronken geweest zijn om dat toe te geven. Gelukkig ging ik niet verder en zei ik niet dat ik alles wilde weten vanwege de grote kans dat als je alles weet er iets is om in te geloven…”. Kijk: daar krijg ik nu echt tranen van in mijn ogen. En ondertussen bedacht ik dat ieder boek misschien wel een ‘gedachte-experiment’ is. Ariel: “… Eh… Ik weet het niet, maar ik hou ervan dat je over wetenschap kunt praten zonder dat er wiskunde aan te pas komt – door middel van metaforen. Op die manier benader ik ook mijn columns. Voor elk idee en iedere theorie is wel een verhaal…”. En dan vertelt ze anekdotes over Einstein die zijn ideeën over relativiteit uitlegde aan de hand van treinen en over als je wilt weten wat de vierde dimensie is, je “Flatland” moet lezen, dat rond 1880 geschreven is.
Het verhaal staat vol met dit soort intellectuele uitweidingen. Ik vind het verschrikkelijk leuk – alhoewel ik ondertussen ook recensies heb gelezen van mensen die het verschrikkelijk vervelend vinden.
Drie weken niet eten voor een boek
Professor Burlem raadt zijn promovenda af zich met de excentrieke auteur Lumas (iemand die zijn waanzinnige filosofieën in romans verpakte zodat als mensen het niet met hem eens waren hij altijd kon roepen: het is maar een verhaal) bezig te houden. Daar luistert ze natuurlijk niet naar. Ariel komt in een tweedehands winkeltje Lumas’ zeldzame “The End of Mr. Y” tegen en geeft er zoveel geld aan uit dat ze de eerste drie weken niet meer kan eten, hoewel ze het gerucht kent dat er een vloek op rust: “ … Ik geloof daar natuurlijk niet in, maar sommige mensen denken dat je doodgaat als je het leest…”. Ondertussen is haar supervisor, wiens universiteitskantoor ze mag gebruiken, echter wel in rook opgegaan: “… Ik weet eigenlijk niet zo goed wat ik hier doe zonder Burlem, en het doet me best wat dat hij verdwenen is. Niet dat ik hem mis of zo, maar het doet me wat…”.
We hebben het allemaal bij het verkeerde eind
Ariel vertelt van alles over zichzelf: “… We woonden in een achterstandswijk waar boeken lezen als de slechtste combinatie van luiheid en overmoed werd beschouwd…”. Haar vader was altijd dronken en haar moeder geloofde in ufo’s:
“… Je kon in theorie best met haar communiceren, maar alleen als je een zender had of een overtuigende impressie van iets buitenaards kon doen…”. Maar Ariel kreeg wel een bibliotheekpasje, waarmee ze dagelijks de bibliotheek frequenteerde: “… Daar kreeg ik de gewoonte om heel veel tegelijk te lezen, wat niet moeilijk is als je iedere dag urenlang omgeven wordt door meer boeken dan je ooit kunt lezen. Je begint met iets, maar wordt dan afgeleid door de gedachte dat je net zo goed in een ander boek had kunnen beginnen en aan het eind van de dag heb je dan in twee boeken een paar stukjes gelezen, ben je in vier boeken begonnen en heb je van een stuk of zeven het eind gelezen. Zo kun je je door een hele bibliotheek heen werken zonder ooit echt iets uit te lezen…”. Zo gauw het mogelijk was ging ze naar de universiteit, hoewel ze ook dat niet op een normale manier deed: “… Ik reed in een auto zonder wegenbelasting over de M4 naar Oxford en stopte onderweg voor een heftige weekendaffaire met een motorrijder, een tatoeage en een nieuwe zilveren tand ter vervanging van het afgebroken ding dat ik had…”. Jaja. Toch denkt deze losbol dingen als: “… Sommige schimmen waarmee ik leef zijn favoriete negentiende-eeuwse wetenschapsschrijvers van mij. De meesten hadden het natuurlijk bij het verkeerde eind, maar wat geeft dat? Dit is niet het einde der tijden. We hebben het allemaal bij het verkeerde eind. Soms probeer ik mijn eigen gedachte-experiment uit: stel je voor dat iedereen gelijk heeft? Aristoteles en Plato, David en Goliath, Hobbes en Locke, Hitler en Gandhi, Tom en Jerry? Zou dat kunnen? Maar dan denk ik aan mijn moeder en moet concluderen: nee, niet iedereen heeft gelijk. Om de natuurkundige Wolfgang Pauli te parafraseren: ze had zelfs geen ongelijk. De mensen uit de negentiende eeuw hadden het, in het algemeen, bij het verkeerde eind, maar op de een of andere manier doen wij het nog slechter. Wij leven met het onzekerheidsprincipe en de onvolledigheidsstelling en filosofen die zeggen dat de wereld een simulacrum geworden is, een kopie zonder origineel. We leven in een wereld waarin wellicht niets echt is, een wereld van oneindig gesloten systemen en deeltjes die alles kunnen doen wat je wilt (maar dat waarschijnlijk niet doen)…”. Ze houdt er een getrouwde minnaar - een nogal akelig mannetje, maar Ariel heeft liefde afgezworen, gelooft alleen nog maar in lust - op na, met wie ze praat over structualisme en linguïstiek (zijn specialisme) en over Derrida (haar specialisme, ze heeft Engelse literatuur en filosofie gestudeerd): “… ‘Hoe kun je Derrida lezen?’ vraagt Patrick me op een gegeven moment. ‘Hoe kun je dat niet?’ zeg ik. We zijn klaar met eten en ik realiseer me dat ik nu praat alsof ik een robot in de Turingtest ben. Ik kan Patrick er waarschijnlijk best van overtuigen dat ik een mens ben en naar hem luister, maar intussen denk ik aan Mr. Y. …”.
Fantasy
Ariel wordt geobsedeerd door het romanpersonage Mr.Y. die via een wonderlijk homeopatisch drankje in een parallelle wereld terecht komt: de troposfeer. Ze slaagt erin het recept na te maken, en belandt daar ook. Het verhaal wordt gaandeweg een enorm fantasy-gebeuren, waarin Ariel met de gedachten van anderen (mensen, dieren) mee kan liften, terwijl er ook nog eens een paar engerds achter haar aanzitten die munt uit het verslavende middel willen slaan. Ze vindt in de troposfeer uiteindelijk professor Burlem terug. Deze subwereld doet nog het meest denken aan een computergame met console en al, voor als je het effe niet meer weet. Misschien klinkt het allemaal een beetje soft, en misschien is het dat ook wel: ik vind het in ieder geval niet het sterkste deel van het verhaal. Het schijnt heel moeilijk te zijn om bij fantasy een strakke lijn aan te houden; het valt me op dat fantasyfilms ook vaak in het niets verzanden. Alsof fantasy met de schrijver op de loop gaat in plaats van andersom (neem b.v. de serie "Lost"; ik vond het begin schitterend maar snapte er gaandeweg niets meer van). Toch blijft de schrijfster tussendoor bladzijden lang scherpe discussies ophangen (tussen b.v. een theoloog en een bioloog die elkaar in de haren vliegen over intelligent design en evolutie, en wiens meningen Ariel via de kwantumfysica op een sublieme manier aan elkaar weet te kletsen) en speelt ze met allerlei slimme wetenschapsfeiten: “… Niet alleen ruimte en tijd zijn een janboel. Materie is energie, maar materie is bovenal een grijze drab, we kunnen het alleen niet zien…”. De namen van Pythagoras, Aristoteles, Plato, Baudrillard, Camus, Rodin, Husserl, Levinas, Sartre, Heidegger - “… Toen ik ‘Zijn en tijd’ las, was het wat mij betreft altijd ‘Zijn en lunchtijd’, omdat ik het boek alleen tijdens de lunchpauze las, waardoor ik een maand over de eerste honderd bladzijden deed…” - vliegen voorbij alsof het niks is. “… Terwijl ik op mijn soep wacht, lees ik een van de folders. Het gaat over vreugde, maar ik heb sinds ik hier ben niets vreugdevols gezien. Ik heb eigenlijk niets vreugdevols meer gezien sinds… Ik kan het me niet eens meer herinneren. Daarom lees ik zo graag Heidegger, Derrida en Baudrillard. In de wereld van de filosofen is het leven geen voedingsbodem van goed en kwaad, geluk en ongeluk, vreugde en het falen om vreugde te vinden, maar zijn verdriet en mislukking er om onderzocht te worden als een puzzel, en staat het iedereen vrij om die puzzel te leggen…”. Soms is de tekst gewoon alleen maar poëtisch mooi: “… Hoe ver zou ik gaan? Hoe ver zou ik moeten gaan om deze honger te kunnen stillen? Er dansen harde, ongepolijste beelden als stukken gebroken glas door mijn geest…”. Geweldig. De onexpliciete seks mag je misschien af en toe achter de oren laten krabben, maar ach, na “Vijftig tinten” zijn we heel wat gewend. Een boekenwurm die bereid is honger te lijden om een geheimzinnige roman te kunnen kopen, die ze dan ook nog eens leest bij de muziek van Händels Dixit Dominus (zie onder), terwijl ze de gaspitten en oven in de keuken moet laten branden om het een beetje warm te krijgen, vergeef ik alles…
Back to paradise
Na 382 bladzijden eindigt het boek met: “.. En we komen in een tuin terecht, de meest volmaakte tuin die ik ooit heb gezien, met meer bomen dan ik ooit heb gezien en langs de rand een rivier die glimt als een spiegel. Ik denk dat het logisch is, dat bewustzijn in een tuin is begonnen, want het bewustzijn komt uiteindelijk uit planten voort. Ik kijk naar Adam (what's in a name; ze is hem dan toch maar tegen het lijf gelopen, haar grote liefde), maar ik kan niets meer zeggen. Ik weet zelfs niet of ik nog wel kan denken. Er staat een boom bij de rivier, waar we naartoe lopen. En dan begrijp ik het…”.
Back to paradise. Is dat niet wat we allemaal diep in ons hart het liefste willen?
Uitgave: Q (imprint van Em. Ouerido’s Uitgeverij BV) - 2007, vertaling Susan Ridder, 384 blz., ISBN 978 902 148 479 2, €10,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten