De nieuwe Vonne van der Meer (Eindhoven – 1952) komt eraan: “Winter in Gloster Huis”. Eerder besprak ik van haar “De vrouw met de sleutel” en “Het smalle pad van de liefde”. Op de buitengewoon fijnzinnige manier die haar eigen is buigt Van der Meer zich in haar laatste boek over de klaar-met-leven-problematiek. Waarom kiezen mensen voor zelfdoding? Hoe zit het met de maatschappelijk druk? Is er een alternatief? Vonne van der Meer geeft geen antwoorden, maar zet aan tot nadenken. De kracht van literatuur.
Verzetsgroep
Tijdens het opruimen van hun ouderlijk huis vinden de broers Richard, een reclameman, en Arthur, een psychiater, een afscheidsbrief van hun overleden vader, waarin wordt verwezen naar een verborgen schat: een buidel diamanten. Eerst denken ze nog dat ze nep zijn, maar ze blijken miljoenen euro’s waard. Hun vader heeft hen opgedragen er iets goeds mee te doen. De brief dateert uit 2024, dus het gaat om een toekomstverhaal. Even later wordt dat ook duidelijk: volgens de kranten is prinses Amalia op vrijersvoeten en de Klaar met leven-wet in kannen en kruiken. “… Weigerartsen kregen het steeds zwaarder, er gingen al stemmen op weigeren strafbaar te maken…”. Cultureel is het thema over de waardige dood van mensen die tot het laatst de regie over hun eigen leven houden langzamerhand een genre geworden dat even populair is als de romantische komedie en de kerstfilm. Dat brengt Richard op het idee om een hotel te bouwen waar ouderen die niets mankeren maar toch dood willen rustig kunnen sterven. Gratis en laagdrempelig. ‘Een zelfmoordhotel’; vindt Arthur. ‘Een vaarwelhotel’; oppert Richard. Richard heeft een gediplomeerde arts - iemand met papieren - nodig om het hotel van de grond te krijgen. Het is duidelijk dat hij met de meest nobele bedoelingen aan zijn project begint. Arthur doet mee, maar is niet helemaal overtuigd. Naar aanleiding van de leeftijdsgrens van tachtig jaar denkt hij: “… Wie er voor kiest na zijn tachtigste door te leven – het woord kiezen klinkt veel te heldhaftig, alsof je je bij een verzetsgroep aansluit – zal nooit meer mogen klagen. Niet over kwalen, niet over eenzaamheid, of armoede. Paria’s worden het, de mensen die, terwijl ze aan alle voorwaarden voldoen, niet dood willen voor het hun tijd is…”.
Een omgekeerde Charon
Een theateruitvoering van Shakespeares ‘King Lear’ brengt Arthur op een briljant idee. In het stuk komt een oude, blinde man voor, Glover, die dood wil en aan een zwerver vraagt of hij hem naar een steile afgrond wil brengen. De zwerver, die zijn uit het oog verloren zoon blijkt te zijn (maar dat is een ingewikkeld verhaal), laat hem van een minieme verhoging springen. Glover denkt dat hij overleden is, en de zwerver doet alsof hij opgevangen wordt door de goden.
Arthur besluit ook een hotel te bouwen, maar dan voor de gasten van Richard die aan het twijfelen slaan, en eigenlijk niet echt dood willen. Waarschijnlijk zullen ze dat niet rechtstreeks te kennen geven; maar Arthur zal zich vermommen als ober, of tuinman, of manusje-van-alles om de cliënten heimelijk te kunnen observeren. Deze niet-zeker-weters zal hij verleiden of desnoods ontvoeren naar zijn eigen hotel, nadat hij ze geen gif- maar een slaapdrankje heeft gegeven. Als ze wakker worden zullen ze zich moeten gaan realiseren dat ze niet in het hiernamaals maar nog op de wereld zijn. Hij zal proberen zijn gasten hun levenslust terug te geven. De ruimte bieden om alsnog terug te komen op hun beslissing. Een knettergek plan, maar zo wordt het uitgevoerd.
De beide heren vinden een prachtig braakliggend terrein rondom een meer. Richard vestigt zich aan de ene, Arthur aan de andere kant. De gasten die een tweede kans krijgen zal Arthur als een soort omgekeerde Charon - veerman uit de Griekse mythologie die de schimmen van de overledenen de Styx overzette - eigenhandig het meer overvaren, naar zijn bedoening: ‘Gloster Huis’. Het staat heel betekenisvol op een voormalig oefenterrein van het leger: ook een fake-slagveld van leven en dood.
Van de maan vallen
Ik kan er niets aan doen, maar ik moet altijd huilen om de personages van Vonne van der Meer. Neem nu de oude, fragiele Noor: “… Ik staarde naar Noors krullen die na een middagdutje van achteren wat geplet waren, een leeg vogelnestje…”. Ze staat alleen op de wereld. Ze vertelt dat ze geen zin heeft om zich ’s morgens aan te kleden. Ze misleidt de mevrouw van de Virtuele Zorg door met haar kleren aan te slapen. Af en toe knoopt ze een ander sjaaltje om haar hals of trekt ze een schoon vest aan. Dan lijkt het voor de camera net of ze er in een nieuwe outfit bij zit. “… Het is niet waar dat ik niet meer wilde leven, ik wilde me alleen niet langer meer zo dof voelen, zo schimmig, onzichtbaar…”. Ze komt zonder dat ze het weet in Gloster Huis terecht. Als ze een verzorger een hand geeft merkt ze op dat een levende, warme hand wel wat anders is dan het plastic pootje van de zorgpop made in Japan, die de gemeente haar heeft aangeboden om het huis bij te houden, en te vragen of ze wel regelmatig eet. Ze houdt de ‘echte’ hand na de begroeting langer vast dan nodig. Ze vertelt aan een verzorgende wat haar is overkomen tijdens een Koningsdag die uitbundig werd gevierd. Ze kocht op een plein een mokka-ijsje en ging daarmee aan een tafeltje zitten:“… Er waren nog drie stoelen vrij. Toen er een jonge vrouw naar haar toe kwam en vroeg of die stoel vrij was, had ze gretig geknikt: ja, natuurlijk, gaat u zitten. Maar die vrouw nam de stoel mee naar een tafel, een eind verderop. En dat gebeurde nog eens en later nog een keer tot er geen stoel meer over was. Eef knikte. ‘Ik likte verder aan mijn ijsje, voorzichtig om niet te morsen op mijn jasje, toen een man zich over mijn tafeltje heen naar me toe boog. Ik schrok van zijn gezicht zo dichtbij. ‘Gebruikt u deze tafel?’ vroeg hij. Er lag alleen een servetje op, ik wilde geen nee zeggen. Zijn grote handen klemden zich om de rand, mijn stok viel op de grond en daar ging mijn plastic tafel de lucht in. Hij had gelijk, ik had die tafel echt niet nodig. Maar alleen op een stoel aan een tafel voelde toch heel anders dan alleen op een stoel zonder tafel. Alsof ik met mijn ijsje van de maan gevallen was.’ Toen ze weer thuis was had ze besloten alleen nog naar buiten te gaan als het niet anders kon, maar dat hield ze voor zich, daar wilde ze Eef niet mee lastigvallen. Die had al zo lang staan luisteren, zonder enig teken van ongeduld…”. Noor denkt in eerste instantie dat ze in Gloster Huis omringd wordt door engelen; maar concludeert al gauw dat iedereen jokt en in een complot rond haar betrokken is. Ze besluit te doen alsof haar neus bloedt en speelt het spel mee: het is allemaal té fijn.
Deel uitmaken van een plaag
Richards Vaarwelhotel heeft enorm succes. Er wordt altijd heel discreet met zelfmoord omgegaan onder journalisten vanwege het gevaar van navolging, maar “… nu het om mensen ging in de winter van hun leven, het geen zelfmoord genoemd werd maar een moedig besluit, werd de afspraak straal genegeerd…”. Richard en zijn gasten verschijnen op talkshows en geven grote interviews weg in kranten: “… Op het eerste gezicht bescheiden karakters die tijdens hun leven de schijnwerpers nooit gezocht hadden, lieten zich door een wildvreemde journalist tot bekentenissen verleiden over het naderende einde. De fotograaf mocht vaak tot het laatst blijven…”. Steeds meer vrijwilligers komen op het hotel af om een uurtje of wat aan de balie plaats te nemen: “… Het leek wel of ze zich warmden aan die bijna koude lichamen…”. Arthur zegt tegen Richard dat hij het allemaal ‘ziek’ en ‘niet normaal’ vindt: “… Ik vertelde hem wat ik de afgelopen periode had ontdekt: iedereen die ik sprak had zijn eigen reden om dood te willen, maar er was een rode draad in hun verlangen. Was het hem niet opgevallen dat het woord angst wel heel vaak terugkwam, in alle gesprekken, in alle verslagen? De een vreesde de aftakeling, afhankelijkheid, het decorumverlies, een ander wilde de eerste tekenen van dementie de pas afsnijden. Iemand was bang voor de armoede die haar onvermijdelijk wachtte, mocht zij net als haar moeder vijfennegentig worden. Velen, onder wie meneer Azim, wilden hun kinderen niet tot last zijn. Gelaten voegden ze eraan toe van beroepskrachten niet al te veel te verwachten, daar was immers geen geld meer voor. Die bescheidenheid maakte me razend. ‘Ik kan het die mensen niet eens kwalijk nemen. Als je maar vaak genoeg hoort dat je deel uitmaakt van een plaag ga je dromen van je eigen uitroeiing.’…”.
Wat er nog mogelijk is
Er worden geen kant en klare oplossingen aangedragen in “Winter in Huis Gloster”. Wat er wel gebeurt is dat Arthur iedere morgen met zijn bootje aan de aanlegsteiger bij het Vaarwelhotel staat en aan een bel trekt, waarop hij de gasten die dat willen meeneemt voor een boottochtje op het meer en een bezoek aan zijn Glosterhuis, waar hij laat zien wat er nog mogelijk is. De beslissing is aan hen…
Nog even voor de fans van Vonne van der Meer. Heel leuk: ze heeft verschillende personages uit haar vorige boeken in “Winter in Huis Gloster” gestopt. Bijvoorbeeld Pablo uit "De reis naar het kind"(1989), de voorlezer Nettie van Wijk uit “De vrouw met de sleutel” (2011) en Leo uit "Eilandgasten" (1999).
Uitgave: Atlas Contact – 2015, 144 blz., ISBN 978 902 544 622 2, € 17,99.
Ik las het manuscript. Midden oktober is het boek leverbaar. Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten