Menu

dinsdag 8 november 2016

Zolang er leven is – Hendrik Groen


Ondertitel: Het nieuwe geheime dagboek van Hendrik Groen, 85 jaar

Met de leesclub "Zolang er leven is" besproken, het tweede boek van verzorgingshuisbewoner Hendrik Groen, dat niet uit de boeken-top-zestig is weg te slaan. Ik heb het er nog eens op na gekeken: “Zolang er leven is” heeft inmiddels zijn 40ste week gehaald, en het eerste dagboek, "Pogingen iets van het leven te maken" (gepubliceerd in 2014), zijn 86ste! Na jarenlange speculatie is eindelijk ook bekend wie de mysterieuze schrijver is: de op dit moment 61-jarige Amsterdamse bibliothecaris Peter de Smet, die niet zit te wachten op publiciteit.

Mopperkonten

Hoe meer de ouderenzorg van hogerhand wordt afgeknepen, hoe populairder de boeken van Hendrik Groen, lijkt het wel. En dat juich ik als voormalig zorgmedewerker natuurlijk van harte toe! De media moge dan de indruk wekken dat onze maatschappij wel zo’n beetje klaar is met onproductieve bejaarden; lezers blijken zich massaal in het lot van kwetsbare ouderen te verdiepen. Hendrik Groen is dan ook de Pietje Bell onder de senioren. Zijn kwajongensachtige avonturen maken je aan het huilen en lachen. Zijn humor relativeert de tragiek en gebreken die onvermijdelijk met het ouder worden meekomen. Een vrolijke opa die van een afstandje naar zichzelf kijkt en vol milde ironie op zijn situatie reageert willen we allemaal wel om ons heen. Natuurlijk zijn veel bejaarden niet zo. Dat weet Hendrik Groen maar al te goed: “… Men is hier zelden te beroerd om anderen de ogen uit te steken, als zich de gelegenheid voordoet…”. Volgens hem gaan mensen die worden betutteld, waarvoor alles wordt geregeld en die niet meer gedwongen zijn zelf na te denken, zich vanzelf gedragen als kleine kinderen: “… Je kunt het leven als vla naar binnen lepelen, alle klontjes zijn eruit. Hap, slik, weg. Er zijn genoeg bewoners die tevreden zijn met deze permanente all-inclusive vakantie, maar voor mij, en een aantal van mijn vrienden, draagt de ledigheid van het bestaan in het verzorgingshuis niet bij aan het dagelijks geluk…”. Alleen is vereenzaming drie hoog achter nog erger. Daarom is Hendrik dan ook lid van ‘Omanido’. De oud-maar-niet-dood-club, die bestaat uit acht leden, want meer passen er niet in een personenbusje. De groep is in het leven geroepen om zoveel mogelijk leuke dingen met elkaar te ondernemen. Eén keer in de drie weken in een steeds verschillend buitenlands restaurant eten, bijvoorbeeld. De neef van een clublid wil de oudjes wel voor een tank benzine rondrijden. Nog een belangrijke regel: in de club mag niet over kwaaltjes en ziektetjes worden gezeurd, maar wel met kwaaltjes en ziektetjes worden gespot. En wis en waarachtig: ze lachen zich rot. Als Hendrik érgens een broertje dood aan heeft is het wel aan oude mopperkonten: “… ‘Ik mag niet klagen,’ wordt vaak geantwoord op de vraag hoe het met iemand gaat, ‘alleen heb ik veel last van…’ en dan volgt een litanie van treurnis. Ik snap heel goed dat mensen er behoefte aan hebben om zo nu en dan eens hun klachten te uiten, tenslotte scharrelen er genoeg beklagenswaardige oudjes door de gangen. Ik zou alleen willen pleiten voor een vaste tijd en vaste plaats. Bijvoorbeeld van tien tot elf in een afgeschermde hoek van de conversatieruimte…”.

Hoog tijd om die drol eens door te slikken
Is Hendrik alle narigheid voorbij? Zeker niet – maar hij verwerkt het dapper op papier. In stilte. Het aangrijpende verdriet over zijn gestorven dochtertje: “… Er schijnt gewerkt te worden aan een vergeetmedicijn. De werkelijkheid is onveranderbaar maar de herinnering eraan kan in de toekomst gemanipuleerd worden. Ik had graag een vergeetmedicijn gehad om minder vaak aan de dood van mijn kleine meisje te hoeven denken…”. Hij maakt zich zorgen over hoe hij aan euthanasiepillen moet komen, want hij wil de regie over zijn leven koste wat kost in eigen hand houden. Zijn vrouw zit in een psychiatrische instelling. Een van zijn liefste vriendinnen is overleden, een ander zakt weg in dementie, en zijn beste vriend Evert blijkt in de loop van het verhaal kanker te hebben. Hendrik is evenals de rest van de bewoners bang dat de transitieplannen van de regering slecht zullen uitpakken voor hem. Hij heeft het over het vernederende feit dat hij met een luier rondloopt (als niemand dat maar ziet). Toch zet hij zich er bewust toe aan oog te houden voor de mooie dingen in het leven. En voor wie dat wil zien zijn die er gelukkig vaak en veel. Een kanariepiet wordt per ongeluk opgezogen (wat natuurlijk niet zo leuk is, maar hij schrijft er wel erg leuk over). Een nieuwe bewoonster, een exentrieke performancekunstenares, eet tien bastognekoekjes achter elkaar op om te kijken wat voor reacties dat oproept: iedereen valt stil. Vervolgens legt ze overal stukken fruit neer: het hele huis in rep en roer, de gekste complottheorieën ontstaan. Als Française is ze evenwel nogal in haar wiek geschoten dat Nederland een munt heeft geslagen ter herdenking van de slag bij Waterloo: “… ‘Ja, dat ligt nogal gevoelig bij ons.’ ‘Maar er staat alleen maar een hoed op aan de ene kant en onze koning aan de andere kant,’ bracht ik ertegen in. ‘Wie wordt er nou boos op een hoed?’ ‘Het is de hoed van Prins Willem van Oranje, die onze Napoleon heeft verslagen.’ ‘Dat is tweehonderd jaar geleden, lieve schat,’ mengde Evert zich erin. ‘Hoog tijd om die drol eens door te slikken.’…”. Het allerleukst vond ik eigenlijk wel het idee van Hendrik om aan het uitje naar de huishoudbeurs een bezoekje aan de negenmaandenbeurs te knopen. Met de hele Omanido-karavaan van rollators, voorafgegaan door Evert die in zijn rolstoel het pad effent. Om de verbijstering van al die jonge stellen te zien. Jammer genoeg gaat het niet door. Ze hebben er uiteindelijk de puf niet voor. De mafste hoogbejaarde is ongetwijfeld Evert, die zo gauw er iemand tijdens de maaltijd over het eten begint te zeuren, met de smerigste poep- en piesverhalen aan komt zetten. Hij probeert een sanseveria te vermoorden met koffie, ketjap en bockbier. Zonder resultaat: die krengen zijn niet dood te krijgen. Hij lijmt stiekem koffiekopjes aan schoteltjes. Hij leeft op borrels. Lieve Leonie mag Evert graag zo nu en dan, onder het gegniffel van de rest, lichamelijk aanhalen - een aai hier, een knuffel daar - waar de stoere, lompe Evert zich dan vervolgens geen raad mee weet.

Ich bin ein Berliner
Omanido pleegt een hilarische coup door zich met z’n allen kandidaat te stellen voor de nieuwe bewonerscommissie. Hun doel: de bedillerige directrice het vuur na aan de schenen leggen (als ze later vervangen wordt door een stijve ‘doctorandus snotneus’ missen ze haar toch wel een beetje). Hendrik houdt de eerste speech. Bestaand uit verschillende redevoeringen die hij van internet heeft geplukt. Van Obama en andere beroemde sprekers: “… Mijn clubgenoten waren in het begin zeer onder de indruk van mijn welbespraaktheid, tot ik er ook nog ‘Ik heb een droom…’ tussendoor gooide. Toen begonnen ze argwaan te krijgen… “. Bij ‘Ich bin een Berliner’ gooit iemand een kussen naar zijn kop. Hij wordt hevig voor het blok gezet als een klein meisje aan hem vraagt ‘wat hij het leukste vindt aan zichzelf’. Daar heeft hij in geen vijfentachtig jaar over nagedacht, zegt hij. Hij schrijft niet alleen over ongemakkelijk zittende gebitten en sputterende scootmobiels; ook allerlei nieuwsfeiten uit 2015 passeren de revue. Al blijft de opinie een beetje aan de oppervlakkige kant. In een bejaardentehuis zijn de regels over gaatjes-in-de-muur of het al dan niet voeren van de vogels in verband met een rattenplaag al snel belangrijker dan de aanslag op Charlie Hebdo: “… Griekenland misschien uit de EU, Chinese beurskrach, nieuw belastingplan, bootvluchtelingen, we eten er geen speculaasje minder om. De invloed van de buitenwereld op onze cocon blijft grotendeels beperkt tot de seizoenen…”. Een scheldende medebejaarde vliegt politiek incorrect uit de bocht over “… die flikkerpannenkoek van 50Plus…”. Hendrik: “… Ik weet niet wie er onbetrouwbaarder is: Bram Moskowicz of Henk Krol. Wonderlijk hoeveel stemmen ze volgens de peilingen zouden krijgen. Ik heb me altijd al verbaasd over de massale steun die clowns en oplichters soms krijgen. Als je blaaskaak Mussolini terugziet in oude filmpjes zou je denken dat alleen zijn moeder van hem hield, maar nee, hij werd door miljoenen Italianen op handen gedragen…”. En over ‘oma Clinton’ die vannacht, dinsdag 8 november, misschien de Amerikaanse verkiezingen gaat winnen: “… Wie als bejaarde nog zoveel macht nastreeft, kun je maar beter wantrouwen…”. Over Shell die het pensioengat van topman Ben van Beurden repareert voor 16,8 miljoen euro: “… Zou Ben geen enkel gevoel van schaamte kennen? Excuus dat ik nog even verder rijd op mijn stokpaard. De volgende heren zijn niet zo lang geleden gekozen tot topman van het jaar: Sjoerd van Keulen – SNS-bank failliet laten gaan, Ad van Wijk – energiebedrijf ECO failliet laten gaan, Cees van der Hoeven – Albert Heijn. Veroordeeld wegens oplichting. Dirk Scheringa – DSB-bank failliet laten gaan én veroordeeld wegens oplichting. Ik denk eerlijk gezegd niet dat ze nu een inkomen hebben op bijstandsniveau…”. En over de namen die hippe ouders aan hun nageslacht geven: “… Er zijn moderne ouders die hun kind Storm noemen, of Vlinder of Onschuld, maar je hebt altijd een overtreffende trap. ‘Het was iets met een Cavia in de Xenos,’ wist Graeme zich nog te herinneren over de naam van de baby van Wesley Sneijder en Yolanthe Cabau-en-nog-wat. ‘Xess Xava heet dat kind,’ zei mevrouw Slothouwer snibbig. ‘Is dat een jongens- of een meisjesnaam?’ informeerde iemand. Och, arm kind, dat is geen makkelijke start, door het leven te moeten gaan als Xess Xava Sneijder. Zijn (of haar) initialen zijn XXS, extra extra small. Dat geldt meer voor de vader trouwens. ‘Als ik nu nog een kind zou krijgen, zou ik het whisky-cola noemen,’ zei Evert…”. Om nog even bij die namen te blijven: “… Evert noemde prinses Alexia afwisselend prinses Dyslexia en prinses Anorexia. Er werd voortdurend boos naar hem gekeken. ‘Al die prinsesjes hebben trouwens een beetje de bolle toet van hun vader,’ merkte hij op. ‘Dus kan ze nooit Anorexia heten,’ zei zijn buurvrouw snibbig, en ging nog een eindje verder bij hem vandaan zitten…”.

Klaar-met-leven
Al met al is “Zolang er leven is” een ontzettend grappig maar tegelijk schrijnend boek. Zeker ook gezien de huidige klaar-met-leven-discussie. Hendrik en Evert hebben de euthanasiepillen al klaar liggen. Voor het geval dát. Ze willen niemand tot last zijn. Als je het idee hebt dat God noch mens je kan of wil helpen als je op het eind van je leven ligt te creperen, dan snap ik dat ook wel. En toch bekruipt mij vanzelf een beetje cynisme als ik
s’ nachts, als ik niet slapen kan, over de huidige klaar-met-leven-problematiek nadenk. Tenslotte staat de ouderdom mij ook te wachten. Waarom geven we iedereen die met pensioen gaat niet gewoon een zelfmoordpilletje in een hangertje aan een kettinkje, zoals je vroeger wel eens in van die oude spionagefilms zag, bedacht ik. Als we als maatschappij toch die kant op willen… Ben je gelijk van alle gedoe er omheen af, en zadel je artsen ook niet op met de verantwoordelijkheid voor God te moeten spelen. Natuurlijk ben ik bang dat euthanasie een oplossing wordt voor onbetaalbare zorgkosten. Misschien in eerste instantie onbedoeld – maar toch. Arglistig is het hart. Heeft klaar-met-leven ook niet gewoon een ranzig, oerhollands, kneuterig, calvinistisch randje in verband met de rol die het doorgeslagen efficiëntiedenken - dat volgens mij gewoon staat voor ‘zuunigheid met vlijt’ – daarin speelt? Heeft het in verband met al die uitgerangeerden ook niet iets van ‘opgeruimd staat netjes’?
De dood als definitief einde maakt het leven vrij zinloos, vind ik. Als atheïst kun je daar maar beter niet te diep over nadenken: voor je het weet word je net zo gek als Nietzsche. In “Zolang er leven is” blijft de toets dan ook licht. Als je gelooft dat dood echt dood is, als je geen hoop hebt op meer, of op een hiernamaals, dan moet je met ‘de moed der wanhoop’ inzetten op het leven hier en nu, ook als dat op een eindje loopt. Een klein geel memobriefje van Evert betekent dan ook veel voor Hendrik Groen: “… Daarop staat in slordige letters: NIET PIEPEN, GROEN. ACTIE!!!...”.
Hendrik Groen is naar eigen zeggen atheïst, maar heeft wel contact met een dominee, die hem echter in vertrouwen meedeelt dat hij ook niet in God gelooft: “… ‘Ik ben het met u eens, qua God, maar voor de uitoefening van uw beroep is geloven toch wel handig, lijkt me.’ ‘Het valt wel mee. Ik red me er wel uit. Ik vind het erg prettig om mensen steun en troost te kunnen bieden. Ik zou niet weten wat ik met mijn oude dag aan moest als ik geen dominee was. Niemand vraagt me trouwens ooit of ik zelf wel in God geloof.’…”. Het wonderlijke is dat ik eigenlijk zelden tot nooit een boek ben tegengekomen waarin het niet op de een of andere manier over God gaat. In positieve dan wel negatieve zin. Het concept God is blijkbaar niet uit ons voorstellingsleven weg te branden (zou Hij dan toch bestaan?). In ieder geval bestaat Hij als woord en – volgens Jung belangrijkste – archetype. Geloof in God lijkt me soms dan ook eerder een kwestie van voor-tegen, in plaats van nietes-welles. Je wilt wel of niet met (een) God te maken hebben. Ik ben dan wel een gelovige, maar dierbare ongelovige, ik ben God ook nog nooit tegen gekomen. Iedereen die precies weet wie en hoe God is wantrouw ik al bij voorbaat. Natuurlijk zeggen bijbelgetrouwe christenen dat God bestaat omdat dat in de Bijbel staat. Maar wie zegt dat de Bijbel gelijk heeft? Dat is net zo’n argument als opwerpen dat alle kannibalen zijn uitgestorven omdat je gisteren de laatste hebt opgegeten (die heb ik niet van mezelf - die heb ik van priester Tjeu van den Berk). God is een mysterie – zie Tomáš Halík. En dat is maar goed ook. Denk ik.
Om vooral niet in mineur te eindigen: gisteren zag ik bij DWDD dat André van Duin in een nieuwe televisieserie Hendrik Groen gaat spelen. Dat wordt vast hartstikke leuk!

Uitgave: Meulenhoff – 2016, 320 blz., ISBN 978 902 909 076 6, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: Klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten