Met de leesclub bespraken we onlangs "'t Hooge Nest", van ‘zomergast’ Roxane van Iperen (zie hier), dat inmiddels al 135 weken in de Boeken top 60 staat. En helemaal terecht, vonden wij unaniem. Het verhaal is gebaseerd op de geschiedenis van de Joodse zussen Brilleslijper, die in hun Gooise villa onderdak boden aan tientallen onderduikers. Het verhaal is gecomponeerd als een muziekstuk. Het begint als een soort documentaire met veel, en soms droge, data en feiten, maar gaandeweg komt er steeds meer leven in de brouwerij, wordt het heftige verhaal toenemend gefictionaliseerd en ontpopt het zich tot een werkelijk overweldigend crescendo. Je kunt er over twisten of dit nu literatuur is of niet.
Mensch, durf te leven
Roxane van Iperen koopt in 2012 een robuust maar oud landhuis op de grens van bos en hei: ’t Hooge Nest in Naarden. Ze stalt er een stacaravan en samen met haar man begint ze de boel op te knappen. Al gauw ontdekken ze in bijna iedere kamer luiken in de houten vloeren en schuilplekken achter oude lambrisering. Na het nodige onderzoek komt Van Iperen er achter dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog een groot onderduik- en verzetscentrum werd gerund. Ze reconstrueert de verbijsterende historie van het huis en schrijft er een boek over, waar ze zes jaar druk mee is: “… Het is een geschiedenis die mijn allereerste gevoel bevestigt: dit huis is groter dan wij zijn. Wij zijn slechts de passanten die het geluk hebben het te mogen bewonen…”. Dirk Witte blijkt ’t Hooge Nest te hebben laten bouwen, de liedjesschrijver van het bekende “Mensch, durf te leven”, dat de eerdere bewoners van de villa niet raker kan typeren: “… Je leeft maar heel kort, maar een enkele keer / En als je straks anders wilt kun je niet meer! / Mensch, durf te leven! / Vraag niet elk minuut van je korte bestaan / Hoe hebben m’n pa en m’n opa gedaan / Hoe doet er m’n neef en hoe doet er m’n vrind / En wie weet, hoe of dat nou de wereld weer vindt / En wat heeft het fatsoen voorgeschreven / Mensch, durf te leven! / Je kop in de hoogte, je neus in de wind / En lap aan je laars hoe een ander het vindt / Hou een hart vol van warmte en van liefde in je borst / Maar wees op je vierkante meter een vorst…”. Het verhaal deed me een beetje denken aan “De schuilplaats” van Chritsophe Boltanski, dat ook rond een pand in de Tweede Wereldoorlog is geschreven.
Vluchtelingencrisis
Nederland blijkt al eens eerder een enorme en heel wat ernstiger vluchtelingencrisis te hebben meegemaakt dan heden ten dage. Wanneer tijdens de Eerste Wereldoorlog de havenstad Antwerpen wordt aangevallen door de Duitsers slaan de Belgen massaal op de vlucht en overspoelen met name Zeeland, Brabant en Limburg: “… Plaatsen als Roosendaal en Bergen op Zoom, met elk zo’n zestienduizend inwoners, nemen tussen de honderdduizend en tweehonderdduizend vluchtelingen op, waarvan er zo veel mogelijk mensen thuis worden geplaatst. Maar het zijn er te veel. Scholen, fabrieken, treinstations, weilanden, parken en plantsoenen: waar je maar kijkt zitten en liggen Belgische vluchtelingen. Baby’s worden in de modderige berm geboren, mensen slapen buiten in de vrieskou en de toestroom houdt aan… “. Het zijn toestanden zoals Elvis Peeters beschrijft in “De ontelbaren”. De exodus stopt pas als de Duitsers langs de grens tweehonderd kilometer aan stroomdraad van 2000 volt aanleggen. En dan nóg: “… Omwikkeld met wollen dekens, met handen en voeten op porseleinen borden of met een suïcidale snoekduik proberen veel Belgen alsnog de grens over te komen – honderden worden geëlektrocuteerd…”. Als de situatie onhoudbaar wordt, neemt het leger het over, en komen de vluchtelingen in kampen terecht. Net als nu. Uiteindelijk weet de regering van Duitsland gedaan te krijgen dat de Belgen weer terug naar huis mogen. Zónder represailles: “… De minister van Oorlog draagt Nederlandse gemeenten dan ook op de Belgen ‘onder zachte dwang’ huiswaarts te doen keren. In sommigen plaatsen wordt dit bevel met al te veel Hollandse nuchterheid uitgevoerd: in Harderwijk worden de Belgen zonder pardon de gemeente uit gezet en in Scheveningen wordt de opgevangen Belgen in het Circustheater te kennen gegeven dat als ze niet rap de trein naar huis nemen, er maatregelen zullen volgen…”.
Liefdevolle verwaarlozing
De Amsterdamse gezusters Brilleslijper, Lien en Janny, zien het levenslicht tijdens het interbellum. En wel in het armste gedeelte van de Jodenhoek: “… Grote gezinnen wonen in huizen zo smal als pijpenlades, met slaapplaatsen onder gootstenen en tegen de plinten in de hal, dus het leven van de kinderen speelt zich voornamelijk op straat af…”. Arm maar gelukkig, proberen pa en ma met hun nering het hoofd boven water te houden. De zusjes groeien op in ‘liefdevolle verwaarlozing’. “… Op vrijdagavond komt het gezin met de rest van de familie Brilleslijper bijeen in het huis van Opa Jaap aan de Jodenbreestraat. Dan wordt er kippensoep gegeten en de hele avond met alle ooms, tantes, neven en nichten muziek en theater gemaakt…”. Er is geen geld om door te leren. De meiden gaan al heel jong aan de slag als naaisters en in de huishouding, maar zijn slim, en ontwikkelen zich buiten hun werkuren moeiteloos door. Lien ontpopt zich als een muzikaal genie, zingt in een koor, volgt in het geheim danslessen en toont al gauw ’s nachts haar kunsten in de clubs rond het Rembrandtplein. Janny is veel serieuzer. Noemt zichzelf gelovig maar niet religieus, en stort zich in de politiek. Ze zit een blauwe maandag bij een zionistische organisatie met voornamelijk dokters- en advocatenkinderen uit de gegoede bovenlaag, en vertrekt weer omdat ze iederéén een betere samenleving gunt. Ze wordt een overtuigde communist. Ze zet zich in voor de Spaanse Burgeroorlog die in 1936 begint (zie mijn blog over “Voor wie de klok luidt” van Ernest Hemingway). Ze voorziet al heel vroeg het bruine gevaar. Waarschuwt haar omgeving voor het fascisme. Onderkent de reële dreiging in het vriendenverbond tussen Hitler, Mussolini en Franco. Helpt vluchtelingen. Hoort de verhalen van de groeiende groep emigranten uit Duitsland over de haat jegens joden en ‘bolsjewieken’. “… Ook de situatie in Nederland verslechtert. De economische malaise zorgt voor brede verpaupering, de werkloosheid loopt verder op en premier Colijn hanteert een ijzeren bezuinigingspolitiek…”.
Wilders dan wel Baudet zijn er niets bij
Lien sluit zich aan bij een kleurrijke Haagse kunstenaarscommune, waar ze sjans krijgt met een blonde concertpianist en muziekwetenschapper. De Duitser Eberhard Rebling, die het nationaalsocialisme en zijn militaristische vader in zijn thuisland is ontvlucht. Meer tegengesteld kan een stel niet zijn. Janny trouwt met een linkse student, Bob Brandes, die zijn studie opgeeft om rijksambtenaar te worden, want ze krijgen al gauw een kind en ze kunnen niet van de lucht leven. In 1939 trekt de eerste onderduiker bij hen in: een bekende CPN-advocaat. Hij loopt gevaar in het steeds grimmiger wordende Amsterdam. De honderdduizenden Joden en socialisten die aan de geweldsorgie inzake de Kristallnacht trachten te ontkomen, worden door de Nederlandse regering bestempeld als ‘ongewenste elementen’ waarvoor de grens zich sluit. Een massale toestroom van Joden zou het bestaande antisemitisme in ons land alleen maar verergeren volgens Colijn: “… Vermeden moet worden alles wat de strekking heeft duurzame vestiging in ons reeds dichtbevolkte land te bevorderen, daar een verder binnendringen van vreemde elementen schadelijk zou zijn voor de handhaving van het karakter van den Nederlandschen stam. De Regeering is van oordeel dat in beginsel ons beperkt territor voor de eigen bevolking moet blijven gereserveerd…”. Kortom; Wilders dan wel Baudet zijn er niets bij.
Nederland als Germaans broedervolk
Van Iperen: “… De voedingsbodem voor een zondebok toont zich in Nederland vruchtbaar en de haat wordt steeds openlijker getoond…”. Er ontstaan vechtpartijen in de stad: NSB’ers tegen linkse en Joodse jongens. Als de Duitsers op 10 mei 1940 binnenvallen denken de meeste Nederlanders dat het zo’n vaart niet zal lopen allemaal. Hitler heeft duidelijk gesteld dat hij de Slavische volkeren als op te ruimen vuilnis in zijn achtertuin ziet, daar waar hij ‘Lebensraum’ wil creëren: “… In ‘Mein Kampf’ was hij helder over zijn minachting voor het Slavische volk, de ‘Untermenschen’, en hun verwerpelijke ideologie, het communisme…”. Maar de Nederlanders zijn een Germaans broedervolk. Echter, “… Een maand nadat Bob met zijn ariërverklaring de kachel aansteekt, wordt iedereen in overheidsdienst van wie bekend is dat hij joods is, ontslagen…”. Enkele maanden later volgt een registratieplicht voor álle Joden in Nederland. Janny meldt zich niet en weigert als één van de weinigen in haar omgeving de zwarte hoofdletter J van Jood in haar persoonsbewijs te laten stempelen: “… Een kleine administratieve handeling die van grote waarde zal blijken voor het deportatiesysteem dat niet lang hierna in werking treedt, gefaciliteerd door de efficiëntie en ambtelijkheid waar de Duitsers de Nederlanders zo om prijzen. Alleen al in Amsterdam worden zo’n zeventigduizend joden geregistreerd – tien procent van het totale aantal inwoners in de stad…”.
De onder het tapijt geschoven heldendaden van de communisten
De NSB en de zwartgeüniformeerde knokploegen van de Weerbaarheidsafdeling (WA) komen op. Overal in de stad breken vechtpartijen uit. Als daarbij een fascist omkomt, wordt de Amsterdamse Jodenbuurt hermetisch afgesloten met manshoog prikkeldraad. De bezetter eist de oprichting van de Joodse Raad. Ze willen met iemand kunnen communiceren. De razzia’s beginnen. De verboden communistische partij weet de tweedaagse Februaristaking te organiseren, waar massaal op wordt gereageerd. Meteen na de oorlog start de herdenking, maar “… De leidende rol van de CPN wordt ontkend of doodgezwegen; in de eerste jaren van de oorlog wordt de mythe gevoed dat de mensen spontaan de straten op gingen, uit woede om het beleid van de nazi’s. Ten tijde van de Koude Oorlog worden leden van de partij zelfs jarenlang geweerd van de officiële herdenking van de Februaristaking. Tot op de dag van vandaag is het verband tussen de CPN en de beroemde acties niet in brede kring bekend. Een symbool van gerechtigheid is zo vreemd genoeg in zichzelf een symbool van onrechtvaardigheid geworden…”. De publieke opinie is altijd al een kwestie van framing.
Inferieur
Ondertussen zet Janny een ondergrondse drukkerij op poten vanwaar illegale verzetsblaadjes worden gedistribueerd. Haar netwerk gaat zich bezig houden met het vervalsen van persoonsbewijzen en het stelen van distributiebonnen, die de Duitsers effectief inzetten om de Joden die zich niet melden voor transport, alsnog uit te hongeren of uit hun schuilplaats te verjagen. Ook communisten en oud-Spanjestrijders worden opgepakt (de Spaanse Burgeroorlog werd niet voor niets de generale repetitie van de Tweede Wereldoorlog genoemd). Janny is dus op alle fronten vies de pineut.“… In de zomer van 1941 zijn de voorbereidingen voor het bijeendrijven en in kaart brengen van alle Nederlandse joden in volle gang. Ruim 160 000 joden zijn geregistreerd, hun bewegingsvrijheid is beperkt, ze mogen geen markten, zwembaden of stranden meer bezoeken, bedrijven zijn ingenomen en radio’s geconfisqueerd…”. Amsterdamse ambtenaren hebben een plattegrond gemaakt waarop de plekken waar Joden wonen nauwkeurig zijn aangegeven. Het Nederlandse volk zet oogkleppen op: “… Beetje bij beetje en zonder noemenswaardige tegenwerking van de Nederlandse overheid, is een hele bevolkingsgroep van haar rechten en waardigheid beroofd, van de rest van de samenleving geïsoleerd en tot in detail in kaart gebracht…”. Lien en Eberhard kunnen niet trouwen omdat de Neurenberger rassenwetten hen dat onmogelijk maken. Toch krijgen ze samen een kind en Janny en Bob zelfs een tweede. Het verzetswerk gaat door, wordt bloedlink en de zussen Brilleslijper beginnen door het alomtegenwoordige verraad steeds meer vrienden te verliezen.
Om je rot te schamen
Wrang genoeg is het Eberhard die als deserteur het eerste moet onderduiken, omdat hij niet van plan is om als kanonnenvoer te dienen in de ijskoude dodenmars die Rusland op de knieën moet dwingen. Op de dag dat hij zijn oproep krijgt om zich te melden voor het Duitse leger wordt in Moskou al 29 graden onder nul gemeten: “… Soldaten verliezen ledematen, oogleden, haren, neuzen en oren aan de vrieskou – maar ze moeten door. Het zombieleger trekt verder en laat een spoor van vogelverschrikkers achter op de Russische steppe. Sommige soldaten uit het Rode Leger, zelf ook hard getroffen door de 'blonde monsters' uit de nazitroepen, maken er een sport van de lichamen in de meest wonderlijke posities in de sneeuw te plaatsen, als macabere sculpturen in een oorlogsdans…”. Ondertussen beginnen de Duitsers alle Joden in Nederland bijeen te drijven in een van de vier ‘Judenviertel’. De gedwongen verplaatsing wordt met een strategisch eufemisme ‘evacuatie’ genoemd – een woord dat al snel door de Nederlandse bevolking en de kranten wordt overgenomen. “… Hoewel het bruisende, Amsterdamse leven van voor de oorlog is gesmoord in oorlogsterreur, is onder het oppervlak een parallelle stad ontstaan. Een stad met routes en doorgangen die de Duitsers niet kennen, geheime cafeetjes in donkere kelders, kaartavonden in de nok van grachtenpanden, concerten die pas beginnen als de avondklok luidt en nachtlampen worden uitgeknipt…”. De deportaties van de Joden via Westerbork beginnen: “… In België wordt 30 procent van de gemeenschap naar concentratiekampen gedeporteerd, in Frankrijk 25 procent. Nederland voert binnen zesentwintig maanden 76 procent van haar joodse gemeenschap af…”! Om je rot te schamen, toch?!
Opgejaagd wild
Van Iperen over de Joodse onderduik: “… door heel Nederland worden kinderen als paaseiren verstopt zonder dat hun iets wordt gevraagd…”. De familie Brilleslijper krijgt het voor elkaar clandestien onderdak te vinden in een paar vakantiehuisjes in Bergen. Ook daar worden ze weer verjaagd, omdat de hele kuststrook van Den Helder tot Hoek van Holland onderdeel wordt van de zogenaamde Atlantikwall. Een verdedigingslinie van maar liefst vijfduizend kilometer, van Noord-Noorwegen tot aan Zuid-Frankrijk, om een invasie van de geallieerden te voorkomen. Alle dorpen tot tien kilometer landinwaarts moeten leeg. De ongewenste Joodse familie zit met de handen in het haar. Wonder boven wonder krijgen ze een tip dat een paar oude rijke dames in Amsterdam een grote villa in de bossen van Naarden bezitten, die ze alleen in de zomer gebruiken: ’t Hooge Nest. Bob en Everhard benaderen de sjieke tantes met fluwelen charme. Zichtbaar onder de indruk van de keurige jonge heren, verlenen ze hen zonder veel gedoe een huurovereenkomst.
Intrek in ’t Hooge Nest
Van Iperen beschrijft de aankomst van de Brilleslijper-familie, in het pikkedonker in ’t Hooge Nest, even adembenemend als Virginia Andrews in “Bloemen op zolder” die van de Dollengangers-familie, in het spooky landhuis van de onbekende grootouders. Na het dorpje Naarden achter zich te hebben gelaten, rijden ze zeker tien minuten over de hei: “… De verharde weg stopt en gaat over in een zandpad, het bos begint hen in te sluiten. Ze durven niet verder, bang dat de gammele verhuiswagen in de diepe karrensporen komt vast te zitten. Bob draait de contactsleutel om en als het laatste licht van de koplampen gedoofd is en het gebrom van de motor tussen de bomen verwaait, daalt er een ijle rust op hen neer. Wolkjes adem in de cabine…”. In het nachtelijke duister en de regen stappen ze uit: “… De bomen kraken in de wind boven hun hoofd, terwijl het geluid van hun eigen voetstappen verdwijnt in hopen bladeren langs het pad…”. Ze ploegen zwijgend verder. Een flauwe maan duwt zichzelf door het wolkendek. Eindelijk doemt er een immense schaduw op. De villa is enorm! Te moe en voorzichtig om het licht aan te steken installeren ze zich zo goed en kwaad als het kan een beetje lacherig voor de nacht. Pas de volgende dag zien ze in wat voor een van de wereld afgezonderd kroondomein ze zijn beland. Geen huis, geen mens, geen straat. Bomen, zover je kunt kijken!
Kunstenaarsverzet
Terwijl er tegen een premie van zeven gulden vijftig per kop op ondergedoken Joden wordt gejaagd, functioneert ’t Hooge Nest al snel als tussenstop voor onderduikers op doorreis en verzetslieden. Met een bezetting van meestal ruim twintig personen. Bovendien is het een waar kunstenaarscentrum met veel aandacht voor de Jiddische literatuur, muziek, dans en toneel. ’t Hooge Nest heeft iets van het paard van Troje. Het ligt namelijk midden in ’s lands grootste populatie NSB-ers. In de rijke villawijken ’t Gooi wemelt het van de fascisten: het dubbele aantal van het landelijke gemiddelde: “… Hoewel de NSB zich qua ideologie richt op arbeiders, is de partij in arbeiderskringen juist ondervertegenwoordigd…”. De reden: “… welgestelden die bang zijn erop achteruit te gaan en weinig behoefte hebben hun welvaart te delen. Daar komen gevoelens van antisemitisme en de afkeer van ‘vreemde elementen’ bij – hoewel de meeste joden gewoon Nederlandse staatsburgers zijn…”. Wie veel te verliezen heeft denkt het meest aan zichzelf, blijkbaar.
Verraad
Natuurlijk is alles te mooi om waar te zijn. Uiteindelijk wordt de familie Brilleslijper verraden en opgepakt. Alleen Bob ontkomt omdat hij als enige een ‘normale’ kantoorbaan heeft. Op Lien, Eberhard en de drie kleintjes na, gaat het hele gezelschap rechtstreeks naar Westerbork. Na veel gesoebat worden de kinderen als ‘Mischlinge’ bij een huisarts afgeleverd. Eberhard wacht als deserteur de doodstraf en van Janny willen ze weten waar Bob uithangt. Met gevaar voor haar eigen leven helpt ze Eberhard uit het politiebusje dat ze naar de gevangenis brengt te ontsnappen. Ze moet er vreselijk voor boeten. Uiteindelijk komt ze toch bij haar familie in Westerbork terecht. Daar kruisen hun wegen die van de familie Frank. De bewoners van Het Achterhuis zijn in dezelfde periode verraden. De beide families worden met de laatste veewagons afgevoerd naar de perfect georkestreerde moordmachine Auschwitz.
Jeuk
We kennen de verbijsterende en onbevattelijke verhalen over de Muselmänner, de Kapo’s, de eindeloze appels, de zinloze arbeid, de Selektion, Mengele: de engel des doods, de medische experimenten, de op elkaar gepakte, uitgehongerde mensenmassa met hun stokdunne lichamen en grote wiebelhoofden. “… Maar alle ongemakken verbleken bij de jeuk. De onder je huid kruipende, via de bloedbaan naar je hersenen sluipende, gekmakende jeuk, die je geen moment rust geeft. Janny denkt weleens dat meer mensen hier hun verstand verliezen door de jeuk, dan door alle andere ellende bij elkaar. De luizen, vlooien, bedwantsen en andere beestjes zitten overal: op hun kleren, op hun hoofd, op hun wimpers, tussen hun tenen, onder hun oksels en in hun kruis. Tientallen, honderden minuscule beten over hun hele lichaam, iedere minuut, iedere seconde, ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds en ’s nachts. Als ze op appel staan, als ze in het schijthuis zitten en als ze op hun brits liggen. De beestjes zijn zo klein en ze zijn met zoveel, het is alsof je levend wordt aangevreten door een onzichtbaar leger – mensen worden er mesjogge van. Hele repen huid worden afgereten, met nagels en tanden of met behulp van een uitstekende spijker. Anderen krabben hun schedel open, zodat ze met zweren op hun hoofd lopen, die zich langzaam een weg naar binnen werken…”. Soms vechten de vrouwen elkaar de tent uit, soms houden ze elkaar ook overeind met hemels gezang.
De begrafenis van Anne en Margot
Als de bevrijders oprukken worden de vrouwen naar het overvolle concentratiekamp Bergen-Belsen gedirigeerd. Een colonne wandelende geraamtes waar de gewone mensen die ze tegenkomen niet naar durven kijken. Evenals Janny en Lien, overleven Anne en Margot tot dan toe doordat ze elkaar hebben. Maar in de winter van 1944-1945 zakt Bergen-Belsen weg in een vrije val van ziekte en chaos waarop niemand meer vat heeft: “… Binnen een paar maanden overlijden op het terrein tienduizenden gevangenen en hopen de lijken zich aan de randen van het kamp op als menselijke houtwallen…”. Hoe heeft de beschaving ooit zó diep kunnen zinken?! In dit kamp krijgt Margot vlektyfus. Janny, die zich opgegeven heeft als verpleegster, peest door de barakken en gaat af en toe bij de zusjes Frank kijken, waar Lien en zij zich over hebben ontfermd. “… Margot heeft hoge koorts en kan alleen nog maar fluisteren. Anne wijkt niet van haar zijde, maar is ook al koortsig, met gloeiende wangen en grote ogen. Ze probeert voor haar zus te zorgen, maar Janny ziet dat ze ook al met één been in een andere wereld is. Ze kan zo weinig voor ze doen…”. En even verder: “… Opeens verschijnt Anne voor Janny. Ze is naakt en heeft alleen een deken om haar knokige schouders. Het is ijskoud, de sneeuw begint net een beetje tussen de bomen om het terrein weg te smelten. Janny trekt haar naar zich toe. ‘Wat doe jij nou hier? Waar zijn je kleren?’ ‘Margot is zo ziek.’ Het meisje komt amper uit haar woorden. ‘En de luizen…’. Ze trekt met haar hoofd en kriebelt met haar vingers, smal als spinnenpoten.’ ‘Iedereen is ziek, Anne’…”. Iets later valt Margot uit haar brits, met haar hoofd op de betonnen vloer, en wordt niet meer wakker. Kort daarna sterft Anne ook. Als Janny en Lien na een paar dagen bij de meisjes gaan kijken treffen ze een lege slaapplek. Tussen de stapels lijken zoeken ze hun levenloze lichamen: “… Met de hulp van twee andere vrouwen wikkelen ze de zusjes in dekens en dragen ze naar een van de kuilen, waar ze ze een voor een in de diepte laten zakken…”.
Mijn moeder is terug!
De zussen Brilleslijper overleven het kamp ternauwernood. Misschien is het meest ontroerende fragment wel de reactie van Liens zoontje, die over zijn eigen voeten struikelt als zijn moeder eindelijk weer voor hem staat. Gek van vreugde rent hij de straat op: “… Zien jullie nu wel: mijn moeder is terug! Kom allemaal kijken, mijn moeder is terug!...”. En terwijl hij de rozijntjes die Lien voor hem heeft meegenomen, uitdeelt aan de voorbijgangers: “… Jongens, kom allemaal kijken, ik heb weer een eigen moeder! Mijn moeder is terug!...”. Iedereen, maar dan ook echt iedereen, moet het weten: “… Mijn moeder is thuis! Kom allemaal kijken, mijn moeder is thuis!’ roept hij over de gracht…”.
Uitgave: Lebowski – 2019, 384 blz., ISBN 978 904 885 4783, € 23,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten