Menu

dinsdag 14 mei 2024

De Duivel. Een biografie – Philip C. Almond

 


Ik houd wel van een beetje filosoferen. Afgelopen Pasen zag ik een podcast van Marlies Dekkers met filosoof en wiskundige Emanuel Rutten, waarin het ging over de raadsels rond God en het lijden. Waarom moest Jezus gekruisigd worden? Wat is de zin van het kwaad? Het meeste doen wij onszelf aan. Eén van de argumenten die Rutten daaromtrent opvoerde, vond ik verrassend overeenkomen met de visie van Alan Turing aangaande niet-menselijke intelligentie, zie mijn blog over “De MANIAC”, en wel, dat: “…wil een machine ooit vorderingen maken richting ware intelligentie, deze feilbaar moet zijn. Willekeur en onzinnig gedrag maken namelijk nieuwe en onvoorspelbare reacties mogelijk en scheppen daarmee een grote variëteit aan mogelijkheden…”. God wil blijkbaar dat mensen zich in vrijheid ontwikkelen. Het is niet de bedoeling dat je blijft zoals je bent. Er moet een ‘strijd’ gestreden worden: problemen uit de weg geruimd, zonden overstegen. De uiteindelijk ‘eeuwige rust’ waarnaar we op weg zijn, levert geen geschiedenis op. Daarom eindigt elk sprookje met ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’. Iedere auteur weet dat er daarna niet meer te schrijven valt. Het is fascinerend om over na te denken. Ooit was de strijd tussen goed en kwaad in mensen de weerspiegeling van een kosmische strijd tussen God en Satan. Een verklaring waar Rutten, die pas ook al in ‘De Ongelooflijke Podcast’ te beluisteren was over zijn zogeheten ‘godsbewijzen’, het niet over heeft, is de rol die de duivel speelt of heeft gespeeld in het christendom. Philip C. Almond is emeritus hoogleraar Religie aan de Universiteit van Queensland, Australië. Ik vond zijn boekje tussen de theologische ramsj bij De Slegte.

 

Kosmische misdaad

Een visie op de geboorte van de duivel is verbonden met het Bijbelverhaal uit Genesis 6:1-4, waarin sprake is van de zonen van God die verliefd worden op en gemeenschap hebben met de mooie dochters van mensen, waaruit de ‘Nephilim’ dan wel giganten of reuzen ontstaan (zie ook: “Godenstrijd” van Evert Jan Ouweneel). Het lijkt erop dat de mensen voor deze vermenging gestraft worden door een inkrimping van levensjaren. Werden diverse personen eerst meer dan 900 jaar, voortaan zullen ze niet ouder worden dan 120 jaar. Dit verhaal wordt gecombineerd met de val van de engelen uit de hemel. De verspieders in de tijd van Mozes (Numeri 13:32, 33) hebben het ook over reuzen, Enakieten, naast wie ze zich nietige sprinkhanen voelen. In secondaire literatuur zoals het “Eerste Boek van Henoch”, een verzameling verhalen waaronder “Het boek van de wachters” (derde eeuw voor Christus), wordt het gebeuren uitgebreider beschreven en in de trant van een kosmische misdaad. De zonen van God, tweehonderd ‘wachters’, verontreinigen zich met de dochters der mensen uit rebellie tegen God. Ze leren de vrouwen magie en toverspreuken en onthullen hen hoe ze wortels en planten moeten snijden. De reuzen die worden geboren zijn meedogenloos. Ze verwoesten het werk van de mensen, doden hen en eten hen op, drinken hun bloed en eten zelfs elkaars vlees. Een ander verhaal gaat over de wachter Azaël die de leergierige mens onderricht in metaalbewerking: hoe wapens en sieraden te maken. Soms is de situatie omgekeerd: brengen de mannen de wachters op een dwaalspoor. De aarde raakt vol van ongerechtigheid en vergoten bloed. Daarop draagt God zijn engelen op Noach te verwittigen dat het einde nabij is en de wachters die de fout zijn ingegaan te boeien en tot de dag des oordeels onder de aarde gevangen te zetten: het verblijf van de boze geesten. De giganten moeten gedood worden. Echter, uit hun dode lichamen rijzen hun geesten op die als demonen de mensen aanhoudend blijven kwellen. 

 

Allegorie

Volgens het boek “Jubileeën” (tweede eeuw voor Christus) worden de engelen geschapen op de eerste van de zeven scheppingsdagen. De lagere orde onder hen moet toezicht houden over de natuurlijke wereld. Ook in dit verhaal heeft de val van de engelen pas plaats in de dagen van Noach - de slang in het paradijs is een gewone slang. God laat een tiende deel van de boze geesten toe actief te blijven in de wereld om de mensheid te straffen voor hun zonden. Echo’s van dit narratief komen voor in het Nieuwe Testament. Zie bijvoorbeeld 1 Petrus 3:18-20, waarin Christus afdaalt naar de ongehoorzame geesten die sinds de dagen van Noach gevangen zitten in de hel. Zie ook Judas 1:6 waar het gaat over ontrouwe engelen die gevangen zitten in de onderwereld. Of 2 Petrus 2:4 en 9, verzen die refereren aan engelen die in de Tartarus zijn geworpen en onrechtvaardigen die op de oordeelsdag gestraft zullen worden. Justinus Martyr betoogt in zijn “Eerste Apologie” (tweede eeuw) dat christenen geen ‘atheïsten’ zijn, maar de goden in de Grieks-Romeinse wereld weigeren te aanbidden omdat het in wezen boze geesten oftewel demonen zijn. Zij zaaien moord, overspel, onmatigheid en allerlei boosheid onder de mensen. Athenagores, een tot het christendom bekeerde filosoof, beweert in zijn “Pleidooi voor de christenen” hetzelfde. Lactantius, een Latijnse apologeet uit de vierde eeuw, schrijft in zijn “Divine Institutes” dat de val van de engelen echter pas ná de zondvloed heeft plaatsgehad. Lactantius situeert de oorsprong van het kwaad vóór de schepping, namelijk in de duivel die al bestond en een neiging tot corruptie had. Zowel engelen als mensen zijn diens slachtoffer. Vanaf de tijd van bisschop Cyrrhus Theodoret uit de vijfde eeuw wordt de identificatie van de zonen van God met engelen zonder meer beschouwd als stompzinnig en ketters. Het zou veeleer om de zonen van de godvruchtige Seth gaan. De dochters van de mensen zijn daarentegen afstammelingen van de goddeloze Kaïn. Kerkvader Augustinus heeft uiteindelijk het laatste woord. In zijn “Stad van God” vertegenwoordigen de zonen van God en de dochters der mensen op een allegorische manier de hemelse en aardse steden. Vermenging van beiden brengt het kwaad voort. Augustinus sluit de eventuele  lichamelijkheid van engelen niet uit: zie de nodige Bijbelse verwijzingen. Hij kende de wijdverbreide verhalen over ‘bosgeesten en faunen, doorgaans geduid als “incubi”, die vrouwen hadden aangerand en hun lusten hadden gebotvierd’. Hij denkt ook dat de val van de engelen vóór de schepping heeft plaatsgehad en ziet daarom in de slang die de eerste mens bedroog de duivel.

 

Religieus dualisme

Volgens Numeri 22 krijgt een engel de rol van Satan, tegenstander, in het verhaal over Bileam en zijn pratende ezel (afgezien van de slang in het paradijs het enige dier dat in de Bijbel spreekt). In het boek Job is de duivel lid van Gods hemelse gerechtshof en heeft hij de functie van ‘aanklager’. Hij is de manipulatieve en minachtende tegenspeler van God en brengt God in een lastige positie. In tegenstelling tot de lezer weet Job niets over de machtsstrijd tussen God en Satan. Satan lijkt gaandeweg te groeien in zijn rol als tegenstander van God. Zie Zacharia 3:1-7  en nog duidelijker in 1 Kronieken 21:1, waarin Satan David ertoe aanzet een zondige volkstelling te houden. In 2 Samuël 24:1 is dat nog het werk van God. Hier ligt het begin van een kosmisch dualisme: Satan vertegenwoordigt het kwaad, God het goede. In de Dode Zeerollen die bij Quamran zijn gevonden en waarschijnlijk zijn samengesteld door de sekte van de Essenen, wordt het kwaad ook bij God weggehaald. Volgens de “Oorlogsrol” schiep God het kwaad van den beginne, in de vorm van Belial, de engel der vijandschap. De werkelijkheid wordt van meet af aan bepaald door de tegenstelling tussen licht en duisternis, geest en materie, rechtvaardigheid en boosheid, waarheid en leugen. Ook in het hart van de mens speelt de strijd tussen twee geesten, ‘de prins der lichten’ en ‘de engel der duisternis’. Tussen goed en kwaad. Satan of Lucifer is de overste der demonen. Volgens de Bijbel omvat zijn rijk de hele wereld. Zie 1 Johannes 5:19, Johannes 12:31, 2 Korintiërs 4:4, Handelingen 26:18, Kolossenzen 1:13, Openbaring 12:9. Uit het verhaal over de bezetene in het land der Gerasenen blijkt dat de duivel zich een weg tot in het menselijk lichaam weet te verschaffen. De duivel heerst ook over de sterren en heeft toegang tot de hemelen. Zie Efeze 2:2 en 6:12. Jezus, de Zoon van God, kwam dan ook  volgens 1 Johannes 3:8 om de daden van de duivel teniet te doe. Jezus weerstaat de verzoekingen van de Satan, zie Matteüs 4:1-11. Jezus drijft demonen uit (Matteüs 12). Dat blijft een onderdeel van de bediening van de vroege kerk. De duivel is de oorzaak van de vervolging en gevangenneming van christenen, aldus Paulus (Handelingen 13:10 en 2 Korintiërs 11:14). Volgens 1 Petrus 5:8 zwerft de duivel rond als een brullende leeuw, op zoek naar prooi. Een nauwkeurige lezing van Openbaring 12 laat zien dat de val van de draak c.q. Satan en zijn engelen plaatshad na de dood van Christus, waardoor  Satan zijn hemelse positie als aanklager verloor. Op aards niveau duurt zijn werkzaamheid echter voort: “… Hij is woedend, want hij weet dat hij geen tijd te verliezen heeft…” (Openbaring 12:12). Het is wachten op de laatste oordeelsdag, voor Gods rijk van gerechtigheid en vrede definitief aanbreekt. 

 

Serpent

Het gekke is dat we in de Bijbel wel over het ‘einde’ van Satan horen, in het boek Openbaring, maar niet over zijn begin. Evenmin vinden we een verband tussen Satan en de slang in het paradijs. Dat is meer een postbijbelse interpretatie. Adam is in de Tenach niet eens zo belangrijk: “… Feitelijk is er, buiten het verhaal over de val van Adam en Eva in het boek ‘Genesis’ maar één expliciete verwijzing naar Adam in de Hebreeuwse bijbel (1 Kronieken 1:1)…”. Over het paradijs: “… Hoewel er veel christelijke inkt en niet-christelijk bloed vergoten is in pogingen de Hof van Eden te localiseren, is dit geen geografisch maar veeleer een mythische plek, een kosmisch middelpunt, waar hemel en aarde het dichtst bij elkaar komen…”. Justinus Martyr was de eerste die in de tweede eeuw van de christelijke jaartelling het serpent in het paradijs gelijkstelde aan Satan, het hoofd der gevallen engelen, die Eva verleidde. Waarom blijft onduidelijk. Zijn leerling Tatianus volgde hem daarin. In overeenstemming met zijn gnostische neiging om de materie als kwaad te beschouwen meende Tatianus dat de gevallen engelen een materiële, alhoewel geen vleselijke, structuur hadden. Meer zoals vuur of lucht. Zeus en de duivel waren een en dezelfde. Ireneus was de eerste die een reden opgaf voor de verleiding van de mens door de duivel. Hij zou jaloers zijn op de mens. Tertullianus, de eerste Latijnse theoloog voert jaloezie, ongeduld, irritatie en boosaardigheid aan, omdat God de mens heerschappij over de schepping heeft gegeven. Tertullianus interpreteert de val van de koning van Tyris in het boek Ezechiël (28:11-16) als een verhaal over de val van Satan, die oorspronkelijk een goede engel was, maar helaas afdwaalde. Hij misbruikte zijn vrije wil. Volgens Tertullianus verschaffen hun ijle en slanke lichamen de duivel en trawanten overal toegang, ook ín ketterse christenen. Deze zienswijze leidde tot de bizarre heksenjacht.

 

Lucifer

De belangrijkste tekst over de val van Satan in de vroegchristelijke periode is “Het Leven van Adam en Eva”, geschreven vanuit het perspectief van Eva, die het verhaal aan haar kinderen en kleinkinderen vertelt. Het stamt ergens uit de derde tot vijfde eeuw. Origenus identificeert Satan met de ‘Morgenster’ uit Jesaja 14, oftewel ‘Lucifer’: lichtwezen. Zijn oerzonde was hoogmoed, aldus Augustinus. Volgens Origenus zijn mensen zielen gevangen in stoffelijke lichamen, die niet zwaar genoeg gezondigd hebben om demonen te worden, en niet licht genoeg om engelen te zijn. De wereld is geschapen als een ‘dal der bestraffing’ en met de mogelijkheid tot ‘de bevrijding van de zielen’: geen enkel geestelijk wezen hoeft onverlost te blijven. Elke natie en elk individu heeft zijn eigen engel en zijn eigen demon. Augustinus vond Origenus veel te toegeeflijk, hij geloofde zelf in de eeuwige duur van de helse martelingen. De latere reformatoren volgden hem daarin. Ze geloofden in de rechtvaardigheid Gods ten koste van diens liefde. Het kwaad kwam allemaal voort uit misbruik van de vrije wil. Het betekende wel dat God daardoor de controle kwijt was over zijn schepping. Daarom moest God zelf in de geschiedenis binnentreden in de persoon van Jezus Christus.

 

Hell’s Angel

“… De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als een losgeld voor velen…” (Matteüs 20:28). Maar aan wie? Aan de duivel, vonden theologen als Irenaeus en Origenus: verzoening door voldoening. Gregorius van Nyssa stelde dat Jezus zich als een soort paard van Troje in de hel had gewaagd. Daar trad ineens zijn goddelijke aard naar voren: Hij stond op uit de dood. De duivel was in het ootje genomen. Aan God, vond iemand als Johannes Chrysostomos. Jezus offerde zichzelf op voor de mensheid, om Gods strenge rechtvaardigheidsgevoel te sussen. De activiteit van de duivel in de wereld nadat Christus hem ‘de nederlaag’ had toegebracht, bracht paus Gregorius de Grote tot de ‘demonische paradox’: de duivel kan zijn gang gaan in de wereld, maar alleen met toestemming van God. Zie het verhaal over Job. Volgens het “Evangelie van Nicodemus”, buiten de Bijbelse evangeliën misschien wel het meest gezaghebbende en invloedrijke boek onder de vroegchristelijke geschriften, heeft Jezus tussen zijn dood en opstanding de Hades dan wel Sjeol geheel leeg getrokken. Anderen dachten dat de goddelozen er bleven. Na het jaar 1200 werd het ‘vagevuur’ als derde optie geboren: een plaats voor loutering van de zielen die niet goed en niet slecht waren (zie Dante). Hoewel de duivel en zijn trawanten volgens het boek Openbaring, dat terug gaat op het “Eerste boek van Henoch”, in de hel gevangen zitten, vliegen ze tegelijk door de lucht (zie Paulus in Efeziërs 2:2).  Van daaruit proberen ze mensen te ‘overreden’ tot zonden, schrijft Thomas van Aquinas. Daarom voelden veel gelovigen zich in de dertiende eeuw aan alle kanten omgeven door demonen.

 

Magie

Een en ander had te maken met vier intellectuele bewegingen in die periode. Ten eerste: de opkomst van de katharen. Ten tweede: de opkomst van de academische  engelen- en demonenleer. Ten derde: de komst van Arabische geleerden en occulte wetenschappen. Ten vierde: de apocalyptische thematiek in het werk van Joachim van Fiore. De katharen beleden het dualisme. De wereld, in feite een equivalent van de hel, was niet door God maar door de duivel geschapen. Via een cyclus van reïncarnaties vond iedereen bevrijding door uiteindelijk een ‘volmaakte’ dan wel ‘perfecti’ te worden. Volgens de demonenleer van Thomas Aquinas was de duivel een meester in illusies: “… Hij kon zelf verschijnen in een virtuele lichamelijke gestalte, hij kon voor onze uitwendige zintuigen illusies van andere lichamelijke gestalten creëren en zelfs illusies in onze innerlijke zintuigen door zich toegang tot onze geest te verschaffen. Kortom, de duivel kon je bewust maken van zijn aanwezigheid, hij kon je voor de gek houden door (via de uitwendige zintuigen) te doen denken dat er iemand was, terwijl er niemand was. En hij kon het (via de inwendige zintuigen) doen lijken dat jijzélf iets anders was (een weerwolf of een kat bijvoorbeeld)…”. De duivel was ook een meester in de magie die via Arabische, Griekse en Joodse teksten de kathedralenscholen en universiteiten binnenkwam. Augustinus veroordeelde alle magische praktijken, al dan niet met goede bedoelingen. De wonderen in de Bijbel, bedoeld ter verering van de ene ware God, kwamen door eenvoudig geloof en Godsvertrouwen tot stand, en “… niet door spreuken en bezweringen onder de invloed van misdadige manipulaties met de onzienlijke wereld, van het soort dat ze hetzij als magie, hetzij met de nog meer abominabele beschrijving necromantie aanduiden, of met de meer respectabel klinkende theürgie (of: witte magie)…”. Onder de magische kunsten rekende hij pacten met demonen, haruspicie oftewel voorspellingen door het onderzoeken van ingewanden, augurie oftewel voorspellingen aan de hand van de vlucht van vogels, medische magie, bijgelovige voortekenen, astrologie en horoscopen. Iemand als Roger Bacon noemde de magische praktijken die op het goede waren gericht eenvoudig ‘wetenschap’. Sommige geestelijken dachten dat ze met Gods hulp en toestemming de demonen konden bevelen: ze maakten gebruik van hen. Zie de priesters die boze geesten uitdreven in de naam van Jezus. Via ascetische en innerlijke oefeningen, bestemd om visioenen van het goddelijke op te roepen, gingen angelische magie en christelijk mysticisme hand in hand, waardoor de grens tussen beide fenomenen nogal poreus werd.

 

Hekserij

Vanaf 1430 ontwikkelde zich de gedachte dat magiërs deel uitmaakten van een geheime ketterse sekte, een soort anti-kerk, die het christelijk geloof verwierp en regelmatig bijeenkwam om de duivel te aanbidden. Het verhaal over deze nieuwe satanische sekte verspreidde zich door Europa en maakte het decor gereed voor de heksenvervolgingen, die in de drie daaropvolgende eeuwen zouden plaatshebben. De hekserij ontwikkelde zich uit de ketterij der katharen. De duivelaanbidders waren kannibalen die vooral smulden van gekookte kindertjes gedrenkt in duivelse pies. Na de maaltijd keerden ze hun blote achterste naar de hemel om hun minachting voor God tot uiting te brengen en tekenden ze een kruis op de grond om op te spuwen. Bovendien hadden ze doorlopend seks met elkaar. In het begin lieten zowel mannen als vrouwen zich in met hekserij, later voornamelijk  vrouwen, want die waren nu eenmaal veel ‘lichtgeloviger’ en konden het niet laten de zwarte kunst aan elkaar door te kwekken. Wat wil je ook: ‘brozer vaatwerk’ (1Petrus 3:7)! De dominicaanse inquisiteur Heinrich Keamer schreef in zijn “Malleus Maleficarum” (De Heksenhamer) uit 1486 dat vrouwen ook nog eens veel ‘vleselijker’ waren dan mannen. Behept met onverzadigbare wellust was het logisch dat zij zich makkelijk lieten bespringen door duivels. Opmerkelijk is dat demonen zich over het algemeen niet overgaven aan ‘zonden tegen de natuur’. Dezen zijn namelijk zo gruwelijk dat zelfs duivels zich ervoor schamen. Kortom: demonische seks, hetzij reëel hetzij virtueel, vormde het hart van de satanische ketterij.

 

Bezeten

Heksen waren een soort anti-moeders die zich graag te goed deden aan het bloed van zuigelingen en ‘s nachts op met babyzalf ingesmeerde stukken hout  naar hun heksensabbats vlogen – al dan niet denkbeeldig. Heksen sloten een pact met de duivel, zie de legende van Dokter Faust, dat soms bezegeld werd met een onzichtbaar duivelsteken. Deze plek was gevoelloos, dus als je een heks maar lang genoeg prikte, vond je die wel. Heksen bleven ook op water drijven. Het tijdperk van de hekserij was tevens het tijdperk van de demonische bezetenheid: 1550 – 1700. Heksen konden je, à la Eva, een appel geven waarin demonen zaten. In Annecy, in Savoye, was in het jaar 1585 een appel waar te nemen waaruit gedurende twee uur zoveel lawaai klonk, dat de mensen er niet eens meer langs durfden te lopen. Bezetenen gedroegen zich vaak als dieren. Ze waren gewelddadig en onvoorspelbaar. De excorcisten hadden het er maar druk mee. Over een groep bezeten nonnen uit 1634 in een verslag met de titel “De ware geschiedenis van de duivels van Loudun”: “… Ze sloegen hun hoofd tegen hun borst en rug, alsof hun nek gebroken was, met onvoorstelbare snelheid; ze draaiden met hun armen bij hun schouders, de elleboog en de pols twee of drie keer rond; ze lagen op hun buik en konden hun handen rond hun voeten vouwen; hun gezicht kreeg zo’n vreselijke uitdrukking dat je er niet langer naar kon kijken; hun ogen bleven zonder knipperen onafgebroken open; ze staken plotseling hun tong uit die vreselijk gezwollen was, zwart, hard en bedekt met puisten, en ondanks dat spraken ze duidelijk verstaanbaar; ze bogen achterover tot hun hoofden hun voeten raakten en liepen in deze houding met wonderbaarlijke snelheid langdurig rond…”. Steeds meer mensen raakten bezeten, wat niet meer dan logisch was, want men was er van overtuigd in ‘de laatste dagen’ te leven. De duivel ging al woester te keer, omdat het einde van zijn rijk naderde. Een ratjetoe aan teksten werd er bij gehaald om de christelijke eschatologie te ondersteunen, gecompliceerd door het fenomeen van de antichrist. De Bijbelse toespelingen op deze figuur zijn dusdanig ambigu en de interpretaties dientengevolge zo uiteenlopend, dat er meer apocalyptisch vuur dan licht mee ontstoken is. Almond doet de visie van Joachim van Fiore uitgebreid uit de doeken. Maarten Luther identificeerde de antichrist met het pausdom. Ook Johannes Calvijn zocht de manifestatie van de antichrist in zowel het pausschap als bij de moslims (Gog en Magog). Veel katholieke interpretaties gingen er echter van uit dat de antichrist een Jood zal zijn die gaat regeren vanuit de derde tempel in Jeruzalem.

 

Onttovering

Vanaf de reformatie begon het bijgeloof te tanen. Spinoza vond het geloof in heksen, spoken, kobolden, geesten en duivels  allemaal ‘oudewijvenpraat’. Het protestantisme verbond zich met ‘rationaliteit’ en het principe van ‘sola Scriptura’ (alleen de schrift). “… God als schepper was niet de God van de miraculeuze interrupties, maar een God van orde, decorum, regelmaat en uniformiteit…”. Oftewel de ‘natuurlijke orde’. De Nederlands protestantse theoloog Balthasar Bekker (1634-98) onttoverde met zijn vierdelige werk “De Betoverde Weereld” het hier en nu. Volgens hem wezen de Bijbelpassages waarin het over Satan gaat naar de neiging ten kwade in de mens zelf. Het rijk van de duivel was een hersenschim. De verzoeking van Christus in de woestijn een visionaire ervaring. Het uitdrijven van boze geesten een wonderbaarlijke genezing van ongeneeslijke ziekten: “… Satan bestond nog slechts louter ‘spiritueel’ of zelfs metaforisch, in de menselijke geest…”. De biografie van de duivel verschoof van feit naar fictie. En toch heeft de duivel een heleboel (imaginaire) ‘levens’ opgeleverd in de populaire cultuur van het moderne Westen: “… De duivel bestaat nog steeds, zowel binnen het christelijke verhaal alsook daarbuiten: een objectificatie van het vaak onbegrijpelijke kwaad dat om ons en in ons is en dat ons dreigt te vernietigen…”. Hij is nooit ver weggeweest. Zie de film ‘De Exorcist’ uit 1973. Zie de morele opschudding over vermeend seksueel misbruik van kinderen in satanische sekten. Zie het wantrouwen onder conservatieve christenen richting de new-agebeweging en de moderne hekserij dan wel het neopaganisme. Zie de westerse betrokkenheid op denkbeeldige, betoverde werelden en bovennatuurlijke wezens, zowel goede als kwade: vampiers en sprookjesfiguren, heksen en tovenaars, weerwolven en geestverschijningen, spoken en draken, elfen en ruimtewezens, mannelijke en vrouwelijke demonen, hobbits, bewoners van Zweinstein en zombies. Zie de alternatieve wereld van astrologie, magische en spirituele heling, divinatie, oude profetieën, meditatie, allerlei voedingsmiddelen, complementaire geneesmiddelen et cetera.

 

Uitgave: Meinema - 2015, vertaling Henk Fonteyn, 280 blz.,  ISBN 978 902 114 379 8, 7,90

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten